Suzhou | 5 mei 2016

Sinds we in China zijn heb ik geen benul meer van de dagen. Wel weet ik dat dit de laatste avond in China is. Morgen zijn we nog tot vijf uur hier. Dan worden we naar het station gebracht waar we met de snelle trein in 35 minuten naar Shanghai gaan. Op het station worden we opgewacht en door een driver op het vliegveld afgezet. Dat was het dan. Naar nu eerst vandaag.

Het hotel van vanmorgen was nogal onbereikbaar voor een auto en te dragen zijn onze tassen niet. Een riksja of 2 met ons en de bagage erin. Door de regen zwaar fietsen voor die man. Kee en ik vinden het genant. R. ook in zijn eigen riksja met de meeste tassen. Op het parkeerrerrein staan we met ons zootje tussen ongure illegale taxichauffeurs. Die willen ons overal heen brengen. Dat zal best. De een na de nader loopt valk langs ons. Kijkt brutaal en praat. Ik hoor Kee zeggen ‘Boejouw’. Dat lijkt me het enige juiste antwoord in deze. ‘Ik wil het niet’ betekent het. Kee kijkt naar de huidskleur van deze mannen. Als ze donker zijn trekken ze snel messen heeft Linda gezegd. Kee heeft een messengezicht. R. was op verkenning en komt ook terug met achterbuurtverhalen. Onze chauffeur komt eraan. We vertrekken naar onze laatste stop. Suzhou (dat je als sujooh uitspreekt).

Ook bij dit hotel kan de auto niet komen maar de weg is eenvoudig. Gewoon 100 meter rechtdoor. De bordjes brengen ons een jurkenwinkel in en wij denken dat we in de receptie van een hotels staan. Nou aan het hoofd van de mevrouw die hier werkt is te zien dat ze zich afvraagt wat wij hier komen doen. Dit klopt dus niet. Kriskras door steegjes lopen we onder leiding van een oudere man naar de lodge. We slapen in het huis dat tot de culturele revolutie is bewoond door de familie Fang. Een mooi groot huis met heel veel kamers, gangen en tuinen. Sommige grote deuren zijn vervangen door zware lappen. Er staan overal mooie meubelen. Mijn fantasie kan hier makkelijk op hol slaan. Ik zie zomaar voor me dat ik in de kamer logeer waar ooit een meisje woonde. De dochter van Fang. Ze verveelde zich een ongeluk. Mocht niet zomaar naar buiten en zag haar vader weinig. Verder ben ik met het verhaal nog niet gekomen want we gaan naar buiten met plu. Het regent grote druppels en het is warme klamme dekens heet. Vies en loom.

Wat later vertrekken R en ik nog voor een ritje. Even de andere kant op lopen en kijken wat daar is. Een winkelstraat en via een zijstraat komen we terecht in schrijfwinkels, kleine bouwmarkten. We zien dat ze heus niet alleen op gaten poepen en piesen want ze verkopen ook wc-potten. Weer zien we allerlei onderdelen van dieren die, nadat zij in pannen zijn gekookt, bruinverbrand gebakken op schalen zijn gelegd. Een winkel vol met plastic teilen, sponzen, tasjes. Blokkert in het klein maar dan veel en veel leuker. We hebben nog geld nodig om te eten en zoeken een geldautomaat. Normaal geeft de machine je de mogelijkheid om de bedieningstaal om te zetten in het Engels. Dat is bij deze niet het geval maar weet je wat. We doen het gewoon. Dat is een slechte keus want bij de eerste tekst raken we het spoor al bijster. ‘R, ik denk dat ik nu een man ga halen’ hoor ik mezelf zeggen. We zitten direct in het volgende probleem want deze bewaker spreekt alleen Chinees. Onze vertaler zit thuis en het pasje zit in het geldapparaat. Tegen de tijd dat ik 3 Chinezen van hun werk heb gehaald wordt het pasje godzijdank uitgespuugd. ‘Nou we gaan weer hoor’. . op naar de volgende. Bij apparaat zes worden we redelijk wanhopig. Nergens komt geld uit en we hebben geen piek meer. De laatste pegels zijn opgemaakt aan een zilveren armband die ik vond in het atelier bij een heuse zilversmid. Door het tekenen van een vlag hebben we antwoord gegeven op de vraag waar we vandaan kwamen. Uiteindelijk treffen we een geldmachien die het doet. Kan Keet gewoon toch nog aan de kipnuggets.

Nu zijn we in het hotel. Kee schrijft nog eens wat tekens en R maakt een puzzeltje van hout. Dat hebben we gisteren gekocht. Het is een mooi mozaiekje.